Wat betreft de geschiedenis
van de Joden gedurende de middeleeuwen in Nederland zijn er geen
Joodse geschriften gevonden. Ook de jaarboek- en kroniekschrijvers
vermelden weinig over het bestaan van Joden in deze landen.
Toen Jan
Wagenaar 1709 - 1773, een Nederlandse en Amsterdamse
geschiedschrijver. Hij concludeerde al ‘dat je
niet van elke ramp mag zeggen dat het een straf van elke zegen dat
het een beloning is’.
Wagenaar was de zoon van een
schoenmaker, die hem niet kon laten studeren. Klerk geworden bij een
houthandelaar, hij wijdde zijn vrije tijd aan de bestudering van
Latijn, Grieks, geschiedenis en filosofie. Door zijn huwelijk met een
rijke vrouw kon hij een houthandel beginnen. Wagenaars eerste
manuscript was een spectatoriaal geschrift, dat de veelzeggende titel
" De
Patriot (1747) en het Koffy-huis praatje “, welk hij schreef op
uitnodiging van de uitgever, en hij schreef ook "De
Tegenwoordige Staat van Utrecht ".
In 1749 verscheen van hem het
eerste deel " der
Vaderlandse Historie ". In 1759 was hij gevorderd tot het
twintigste deel. Eerst toen gaf Wagenaar zich te kennen als de
schrijver, hoewel men al lang vermoedde dat hij de auteur was.
Wagenaar begint zijn historie bij de Germanen en eindigt met de dood
van Stadhouder Willem IV in 1751. Een professor aan de universiteit
van Leiden zag het aantal toehoorders slinken, omdat de studenten
alles wat hij vertelde bij Wagenaar konden vinden.
De regering van Amsterdam benoemde
hem in 1756 tot stadhistorie schrijver, waardoor hij toegang tot de
archieven kreeg. Hij keerde de houthandel de rug toe, en wijdde zich
aan de wetenschap. Hij kreeg in 1762 ook inzage in het kerkelijk
archief. In 1762 verschijnt deel 1 en het 13e deel werd in 1768
gedrukt en verschijnt onder de naam van " Amsterdam
in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorrechten,
koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterrye, gilden en
regeeringe ".
In zijn werken maakt Wagenaar
gebruik van allerlei bronnen, en gaf
hij naast politieke geschiedenis, ook Kerkelijke geschiedenis en
economische geschiedenis weer. Hij schreef geen sociale of
cultuurgeschiedenis. Zijn voorstelling is niet onpartijdig, vooral
Staatsgezinde worden door hem verdedigd. Door zijn historische werken
is hij van grote betekenis geweest voor de opkomst van de patriotten.
Ook Joan
Derk van der Capellen was door zijn werken beïnvloed. Willem
Bilderdijk 1756 - 1831 hoonde hem in zijn
"Geschiedenis
des Vaderlands", Adriaan
Kluit en Elie
Luzac bestreden zijn geschiedopvatting. Na de dood van de
schrijver zijn in 36 delen de Vervolgen van der Vaderlandse Historie
verschenen, die de periode van 1775 tot 1796 beschrijven. Wagenaar en
de vervolgen op ‘Historie der Vaderlanden’ waren tot het midden
van de 19e eeuw populaire literatuur.
Toen hij in 1749 het eerste deel
van " Historie der Vaderlanden "
schreef, geloofden maar weinigen in, dat er Joden in de vorige eeuwen
geleefd hadden in de Natie der Nederlanden. De reden daarvoor is
waarschijnlijk, doordat onze Vaderlandse Geschiedenis oorspronkelijk
ontstaan en geschreven is in oude kloosters door monniken, die over
het algemeen Joden verachten en dus daarom ook niets over hun
verblijf schreven. Een voorbeeld hiervan is de Vlaamse
kroniekschrijver Jacob Meijer " Annales
Flandriae, Lib Galli Judaeos rureus in regnum admiserunt (geschreven
in 1360); quam quidem genten nonlego habitasse in Flandrid, quo
nomine Flandria nostrae gratulor " hij
verklaarde niets te hebben gelezen over het bestaan van Joden in
Vlaanderen en zijn provincie daarmee geluk wenste. Koenen toonde aan,
hoe ongegrond de gelukwensen waren, middels oude Charters, oude
rekeningen en andere oorkonden. Ook vond hij bijzonder
plaatsbeschrijvingen, vooral in de geschiedenis van de koophandel
waarin het een en ander vermeld stond, die ook in latere
onderzoekingen tot meer ontdekkingen hebben geleid.
Het stilzijgen van de monniken in
de middeleeuwen is wel te verklaren.
Maar niet dat de meeste schrijvers
uit de 16e en 17e eeuw die hoog zelden het Joodse Volk noemden,
ofschoon zij zich toen al zonder enige twijfel in de voornaamste
handelssteden van de Verenigde Nederlanden in grote aantallen
bevonden.
Hugo
de Groot 1583 - 1645 zelf, die vanwege de Staten belast is
geweest, met het ontwerpen van een Algemeen Reglement voor de
Hebreeuwse Natie, maakte in zijn jaarboeken slechts terloops en in
het voorbijgaan vermelding van zijn overeenkomst met de Joodse
inwoners van de Republiek. Een geleerde Martinus Schoogkius "paquot,
Histoire Littere des Pays-Bas " uit
dezelfde eeuw die de bijzonderheden in geringe mate beschreef. Hij
scheen het verschil tussen de Portugese en Hoog Duitse Joden niet te
kennen.
Door het stilzwijgen van de
geschiedschrijvers, moest o.a. Koenen dus toevlucht nemen tot andere
bronnen van onderzoek. Bv de Stedelijke Keuren en Handvesten, in het
bijzonder die van Amsterdam waar de meeste Joden gevestigd waren. De
diverse stadsbeschrijvingen " Het spreekt zich natuurlijk
vanzelf, dat ook dat de " Historie der
Vaderlanden " van Jan Wagenaar in zijn
beschrijving van Amsterdam, waar de meeste Joden gevestigd waren
zorgvuldig na geplozen is. Jammer is, dat hij zich uit Synagogale
Archieven die voor 1800 grotendeels verloren zijn gegaan, geen
nauwkeurige opgaven heeft gekregen van hetgeen op hun bestaan
betrekking had. Zijn aantekeningen berusten enkel op uittreksels uit
de "Resolutien der Vroedschap, keurboeken
der Stad " etc. Het is bekend, dat de
Magistraten zich althans gedurende de 17e eeuw zo weinig mogelijk
bemoeid hebben met de Joodse aangelegenheden.
Wat er geschreven was in die tijd
was erg weinig. Ook uit de stadsarchieven kon Wagenaar weinig halen.
Het meeste werd dan ook gehaald uit reisbeschrijvingen van vreemden:
Heinrich Ludolff Benthem in zijn
Het meeste is gevonden (voor
1850)door Manessah, Basnage, Wagenaar, van
Wijn, Hamersveld en Koenen o.a in de verzamelingen van kerkelijke en
Burgerlijke Plakkaatboeken en mondelinge overleveringen. Zij zijn
ook de informatiebronnen van de geschiedenis van de Joden in de 15e,
16e en een gedeelte in de 17e eeuw. Het was wachten op de
geschiedenisschrijvers, die speciaal hun aandacht in de toekomst
zouden schenken, aan het verwaarloosde onderwerp ' Geschiedenis van
het Joodse Volk in de Lage Landen ' en zich er mee gaan bezighouden
met dit onderwerp.
De eerste schrijver die zich met
dit onderwerp in aanmerking komt is Jacques
Basnage hij werd op 8 augustus 1653 in Rouen in Normandie
geboren in een protestantse familie. Aan de protestante hogeschool
van Saumur studeerde hij klassieke talen om vervolgens theologie te
gaan studeren in Genève, het toenmalige centrum van de gereformeerde
religie. Na zijn studie werd hij predikant in zijn geboortestad. Na
de herroeping van het edict van Nantes in 1685, waarbij de Franse
protestanten of hugenoten het recht verloren om in vrijheid hun
g'dsdienst te beoefenen, vestigde Basnage zich, samen met vele andere
hugenoten, in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Aanvankelijk werd hij predikant in Rotterdam maar vanaf 1691 woonde
hij in Den Haag waar hij verbonden was aan de Waalse gemeente. Tevens
verleende hij diplomatieke diensten. Zo was hij in 1713 betrokken bij
de vredesbesprekingen in Utrecht.
Naast predikant was Basnage ook
historicus. Zo schreef hij over de geschiedenis van het christendom
maar ook over de geschiedenis van de Joden. Zo publiceerde hij in
1706-1707 in Rotterdam een vijfdelig werk onder de titel "L'Histoire
et la religion des Juifs" dat als vervolg moest dienen op
het bekende werk van Flavius Josephus, over de vroege Joodse
geschiedenis tot aan de vernietiging van de Tempel in Jeruzalem in
het jaar 70 van de gewone jaartelling. Buscar Graevius maakte er een
verkorte Nederlandse vertaling van dat in 1719 verscheen onder de
titel " Kort
begryp van de geschiedenisse der Joden “ (originele uitgave kon
ik niet vinden) dienende tot een vervolg van Josephus .
Het imposante werk van Basnage
vormde de basis van latere geschiedenissen van de Joden. Bij het
samenstellen ervan maakte Basnage onder ander gebruik van
manuscripten van contemporaine, geleerde joden als Orobio de Castro,
Saul Levi Morteira, Montalto, Maimonide, Aben Ezra, Abarbanel,
Manasse Ben Israel en van de voornaamste Kabbalisten. De geschiedenis
is beschreven tot 1700. Het is een veelzijdig werk. Vooral als men
bedenkt dat de schrijver informatie moest verkrijgen uit bronnen die
nog niet of nauwelijks verkend waren. Het heeft dan ook hier en daar
zijn gebrek. De kritiek was, dat Basnage niet genoeg de Joodse
overleveringen kon scheiden van de dikwijls ongeremde overdrijvingen
van de Rabbijnen. Hij stootte daardoor dikwijls, waar een grond van
waarheid in zat af, of hij vermelde gegevens, die niet waard was om
te vermelden. Ook ontbreekt zijn werk geheel aan de historische
kunst, zodat het meer een vorm heeft van een geleerde verhandeling
dan op een geschreven geschiedenis. In 1713 verscheen nog een ander
boek van zijn hand dat betrekking had op Joodse geschiedenis, zijn
“Antiquités
Judaiques ". Na een werkzaam leven, waar in hij, vele boeken
schreef overleed hij op 23 september 1723.
Enige onderwerpen die hij niet
genoeg ontwikkeld had, zijn later door de geleerde Lois
de Boissy 1694 - 1758 in een afzonderlijk boek behandelt en nader
toegelicht onder de titel "Dissertations
critiques pour servir d'eclaircissmens a L'histoire des Juifs avant
et apres Jesus Christ, et de supplement a L'histoire de Basnage
1784".
Omstreeks in de zelfde tijd dat
Basnage's uitvoerige werk uitkwam in Nederland, kwam in Duitsland
door de geleerde Rector aan de Latijnse School te Frankfort aan de
Mein, Johan
Jacob Schudt 1664 - 1722 zijn "Compendium
Historiae Judaicae " uit. Welk niet in
de schaduw van Basnage kon staan. Schudt was absoluut geen vriend van
de Joden, integendeel zelfs. Hij beschouwde hun bij voorkeur als ' de
oordelen der goddelijke gerechtigheid, die op hen rusten '
zo als al bleek uit de titel van een ander door hem uitgegeven werk
" Judaeus Christicida, gravissime
peccans et vapulans ". Belangrijk is
echter wel zijn boek onder de titel: " Judische
Merkwurdigkeiten, Frankfort aan de Mein 1714 " een schat
aan antisemitische uitlatingen en vooroordelen uit die tijd in wordt
gevonden. Merkwaardige bijzonderheden, over de Joden in Nederland
worden er ook in meegedeeld. Schudt geeft in zijn werk aan, dat in
Holland aan, dat de Joden te grote vrijheid werd toegestaan, waaruit
we een conclusie kunnen trekken, betreffende hun vrije, leef
omstandigheid in ons land.
Over de geschiedenis van de Joden,
in het bijzonder van Italië en het Rijk van de Franken is men veel
te weten gekomen door de zeer werkzame geleerde Ludovico
Antonio Muratori 1672 - 175. Hij was een Italiaanse historicus,
opmerkelijk als een toonaangevende geleerde van zijn tijd en voor
zijn ontdekking van de ' Canon Muratori ', de vroegst bekende lijst
van, het Nieuwe Testament boeken. In
zijn “Antiquitates
Italicae medii aevi post declinationem Romani Iperrii ad anum 1500.
Milaan 1738-1742 in 6 delen "
beschreef hij met uitzonderlijke zorgvuldigheid over de Joden en hun
omstandigheden in Italië.
Enige jaren later werd de aandacht
van meer algemeen op de betekenis van Joden, vooral ook voor de
Koophandel gevestigd, door twee zeer beroemde werken van Charles
Montesquieu 1689 - 1755. Een Franse filosoof.
De huidige politieke inrichting
van westerse democratieën is gebaseerd op ideeën van hem en John
Locke. Montesquieu was een voorloper van de Sociologie van groot
belang voor de Verlichting. ( Het tijdperk van de Verlichting is het
tijdperk van de westerse filosofie en de intellectuele,
wetenschappelijke en culture leven, gecentreerd op de 18e eeuw,
waarin de
' rede ' werd bepleit als primaire
bron voor de legitimiteit en autoriteit. ) In 1748 publiceerde hij "
I'espirit des lois " Dit was een grote
studie van Republieken, Monarchieën en Despoten (Dictators).
Montesquieu keerde zich onder meer tegen de slavernij, en hij zocht
naar manieren om de vrijheid te vergroten en tirannie te voorkomen.
Hierbij een essay in
het Nederlands van M.S. Groenhuizen.
Guillaume
Raynal, 1711 – 1796. Hij was een Franse schrijver en een man
van de letter in het tijdperk van de Verlichting. Hij had de hulp met
het schrijven, van diverse leden van de ‘ philosophe côteries ‘
in zijn belangrijkste werk, “ L’Histoire
philosophique et politique des etablissements et du commerce des
Europeens dans les deux Indes Amsterdam, 4
delen., 1770 “. Zijn werk werd beter ontvangen en beoordeeld in
Nederland dan de hatelijk-partijdige uitvallen van Voltaire.
Een blijk van deze toenemende
belangstelling was het biografische-historische woordenboek van de
predikant Abraham
Du Lignon “ Binliotheque Judaique.
Leiden 1779 “ Hij beschrijft hier op in
beknopte wijze de voornaamste gebeurtenissen van het Joodse Volk
betrekking hebben sinds Herodus de Grote, de verwoesting van
Jerusalem en de Tempel tot aan de 17e eeuw. Het is niet geschreven,
op zelfstandige naspeuringen, maar hoofdzakelijk uit de werken van
Humphrey Prideaux en Basnage en hier en daar met bijzonderheden van
elders ontleent en aangevuld.
Humphrey
Prideaux 1648 – 1724, was een Doctor van Divinity en een
geleerde die bekendst is geworden met zijn boek “ The
Old an New Testament connected in the History
of the Jews and Neigbouring Nations 1717 Oxford
“.
Veel belangrijker is echter daarna
het werk over de Koophandel van de nauwkeurige Cornelis van der
Oudermeulen 1735-1794 Hij kwam uit een Hollands Koopmansgeslacht. Hij
was bewindhebber van de Oost Indische Compagnie van 1769 tot 1788.
Daarna Commissaris ter Directie van de West Indische Koloniën. In
1793 werd hij tot Directeur van Suriname benoemd. Hij heeft diverse
werken geschreven, waaronder " Recherches
sur le commerce. Amsterdam 1783 ". Zoals
hij ten voordeel over de Joodse koopmanskunst schreef, zo hard werden
de Joden door Franse wijsgeren veroordeeld.
Van der Oudermeulen haalde in zijn
boek in een uitvoerig hoofdstuk aan, welke belangrijke invloed de
Joden op de koophandel had voor Nederland. Hij schreef ook: dat
geen handeldrijvend land of staat, welke ook de Joden zouden willen
verdrijven dit konden doen, zonder zichzelf zeer te benadelen. En dat
waar de Joden ook verbleven, de handel waar zij aanwezig waren, heeft
altijd heeft gebloeid.
Hij nodigde de zogenaamde
wijsgeren van de Voltariaanse scholen uit. Om hun het werk, wat hij
geschreven had, op waarheidsgetrouw grondig te laten onderzoeken. Wat
ze ook gedaan hebben. Hij schrijft: " Laten
onze voorgewende wijsgeren en fraaie vernuften een weinig onderzoeken
want het vraagstuk is hunne naspeuringen niet onwaard of de Joden de
landen waar men hen toelaat, verrijken dan of enkel voor zichzelf
schatten vergaderen ". En hij voegde er
aan toe, zijn conclusie ' Ik voor mij geloof,
dat zij tegelijk het ene en het andere doen '.
Zijn grondige naspeuringen hebben
echter de geschiedschrijver van de Duitse Koophandel, de geleerde
maar te zeer op paradoxen gezeten Fischer
niet belet, om enige tijd daarna, de vroegere tegen de Joden
ingebrachte bezwaren, dat zij nadelig waren voor de handel te
herhalen in " Geschichte
des teutschen handels, Halle 1785". Fischer wilde de Joden
zelfs niet de eer toekennen, terwijl elke geschiedschrijver de Joden
toekent, dat zij de ' wisselbrieven ' hebben uitgevonden. Hij schreef
dit toe aan de Duitsers, dat zij dat hadden uitgevonden.
De gelijkstelling van de Joden met
de overige ingezetenen van Nederland kwam naar de omwenteling van
1795, wekte wederom de belangstelling op voor de geschiedenis van ‘
Het oude merkwaardige Volk ’ zoals men de Joden noemde in die tijd.
Daarvan getuigde weldra de naspeuringen van Hendrik
Van Wijn, 1740 - 1831. Was een Nederlands geschiedkundige,
oudheidkundige en dichter. Hij werd bekend als medeoprichter van de '
Maatschappij der Letterkunde '. Van Wijn werd gezien als een breed
geschoolde academicus, die als één van de eerste in Nederland veel
aandacht besteedde aan de geschiedenis van de Nederlandse
letterkunde. Van Wijn heeft meerdere werken uitgebracht waaronder "
Bijvoegsel en Aanmerkingen op der Vaderlandse
Historie, 1790 " van Jan Wagenaar, en de
catalogus van de boeken in de oude abdij van Egmond in "
Huiszittend
Leeven ". Zijn beroemdste werk is "Historische
Avondstonden, Amsterdam 1800 " Hij stelde daarin de vraag
of er voor de 17e eeuw in de Nederlandse gewesten wel Joden gevestigd
waren geweest.
Bekend is ook de in Amsterdam 1807
uitgegeven boek getiteld: " Geschiedenis
der Joden " door Professor Ysbrand
van Hamelsveld, 1743-1812, die zelf Lid der Nationale Vergadering
van 1796, de zaak voor de gelijkstelling van de Joden had gezeten.
Hamelsveld was niet voor een gehele gelijkstelling met, of inlijving
met het Nederlandse volk. De hooggeleerde schrijver heeft niet de
bronnen opgegeven welke hij gebruikt heeft met het schrijven van "
Geschiedenis der Joden "
Het is geschreven met weinig vooronderzoek, Basnage is hoofdzakelijk
in zijn werk gebruikt evenals het werk van Jan Wagenaar. Daarnaast
schreef hij de ' Tegenwoordige staat der
Verenigde Nederlanden ' en de uit het Engels
vertaalde " Algemeen Historie der Wereld
" uitgebracht in 1737 te Amsterdam door Jacob
Westerbaen 1599 - 1670.
Over de West Indische Koloniën
wordt weinig gesproken, wat eigenlijk vreemd is omdat al sinds 1600
een gelijkstelling met de Christen ingezetenen daar al was. In het
kort is het werk van Hamersveld waardevol, zeker zijn aantekeningen
en registers heeft hij gebruik gemaakt van de onderscheidene
geschriften die tijdens de behandeling van de zaak ‘Emancipatie
van de Joden’ welk vanuit beide kanten zijn besproken.
Ook in Frankrijk had het vraagstuk
van de gelijkstelling van de Joden met de overige landen over in die
tijd van de status van de Joden en histories onderzoek, naar de
vroegere status van de Joden plaatsgevonden.
In 1788 bekroonde de Koninklijke
Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen te Metz, een betoog van de
abt
Gregoire over de hervorming van de Joden die ook wegens de juiste
karakterbeschrijving van de, ‘Joodse Nationaliteit’, de vele
historische merkwaardigheden die zij meedelen, wat een blijvende
waarde bezit '. Na de hervormingen werd dit onderzoek weer
voortgezet.
De "Acadenie des inscriptions
et belles lettres" te Parijs schreef daarvoor in 1823 de
volgende prijsvraag uit:
"
Examiner, quel fut I' tat des Juifs en France, en Espagne et Italie
le commencement du cinquieme siecle de I' ere vulgaire jusqu'a la fin
de seizieme sous les divers raoorts du droit civil, du connerce et de
la litterature "
Op deze prijsvraag werd door velen
aangemerkt, dat zij te beperkt was. Men verlangde echter, dat het
niet een geschiedbeschrijving moest zijn, maar een betoog.
Anderen oordeelden ook dat ze niet
ruim genoeg waren, voor een onderzoek naar de Joden voor de 5e eeuw
in Duitsland, Nederland en Engeland die in het nauwste verband
stonden met Joodse ingezetenen. Men schreef een groot aantal stukken
over het onderwerp om de prijs te bemachtigen.
Maar de bekroning kwam Jean
Baptiste Honore Raymond Capefigeu 1801 - 1872 uit Marseille toe.
Zijn manuscript getiteld: " Juifs.
Ouvrage couroune la Societe royale des Science et des arts de Metz le
23 Aut 1788 ".
Hij heeft het gewonnen door de
zinspreuk " Dedisti nos tamquom oves
escurum et in gentibus dispersisti nos Ps XLIII. ".
Deze beoordeling werd vermeld in de voorrede van een niet bekroonde
beschrijving van Chevalier
Charles Joseph Bail 1777 - 1827 die teleurgesteld was dat hij
niet gewonnen had. Bail heeft ook nog werk uitgegeven uit zijn eigen
periode over hoe de Joden leefden: " Des
Juifs du dix-neuvieme siecle ou considerations sur leur etat civil et
politique en Europe " welk in twee delen is uitgegeven. Het
werk werd geprezen door de Hoogleraar Wessel Albertus Van Hengel 1779
- 1871. In zijn boek getiteld: "Geschiedenis
der zedelijke en godsdienstige beschaving van Europa
".
Bail heeft ook nog een boek
geschreven onder de titel: “ Histoire di
Judaisme jusqu'a la fin du seizieme siecle Parijs 1831 ".
De vermaarde schrijver wilde zijn werk nog verder uitbreiden met "
Histoure philosophique de Juifs despuis la
decadence des Maccabees jusqu'a nos jours ".
van welke beide werken slechts 1 deel is uitgekomen.
De tweede winnaar van
bovengenoemde prijsvraag werd een zeer eervolle vermelding toegekend.
Dit werk werd geschreven door Goerges
Bernhard Depping 1784 - 1853 een zeer verdienstelijke
Duits-Franse Historicus, die een uitmuntende beschrijving in
"Histoire des expeditions maritimes des
Normands 1846 Parijs" geeft over de
scheepstochten van de Noormannen en hun vestiging in Frankrijk
gedurende de 10e eeuw. Het is een voortreffelijke beschreven
geschiedenis over de aloude handelsbetrekkingen tussen de Europese
kustlanden. Een werk dat op zeer grondig onderzoek berust.
Een ander boek kwam uit onder de
titel: " Les Juifs dans le moyen age;
essai historique sur leur etat civil, commercial et litteraire.
Parijs 1834".
Depping was vooral aangetrokken
tot de geschiedenis van de Joden tijdens de middeleeuwen. Hij heeft
zijn boek(en) verbeterd en uitgebreid en het zo beschreven dat de
geschiedenis van de Joden in Frankrijk weinig anders waren als in
andere landen waar Joden werden vervolgd. Zijn boek beschrijft
hoofdzakelijk over de lotgevallen van de Joden tijdens de
middeleeuwen in Frankrijk. Het geeft een algemeen beeld van over de
Joden in Europa, hoe de Joden behandelt werden. Laatst genoemd boek
is ook vertaald in het Duits, onder de titel " Juden
im Mittelalter Stutgart 1834 "
Eindelijk ( om tot onze
Vaderlandse geschiedenis terug te keren) verscheen in 1836 in het
tijdschrift ' Nederlandse stemmen van Godsdienst, Staat-,
geschiedenis en letterkunde' een tweetal hoogst belangrijke opstellen
over " De Joden in Spanje en Portugal " en " De
Joden uit Spanje en Portugal in Nederland ".
Het was voor de aandachtige lezer
niet moeilijk te raden, de dichterlijke hand te herkennen van de
zanger, dichter en schrijver, als het werk van Daniel Levi de Barrios
hiervoor gebruikt hebben.
Een van de eerste die met een
uitgewerkte beschrijving geschreven heeft over de G'dsdienstelijke
verplichtingen en de voorgeschreven gebruiken in de Synagoge voor de
Joden sinds de verstrooiing heeft bezig gehouden is de beroemde
Johannes
Buxtorff 1564 - 1629 een Duitse Hebraist, Hebreeuws en Rabbijnse
geleerde, die door zijn kennis en geleerdheid in Joodse schrijvers de
" Meester
der Rabbijnen " (Rabbinorum Magister)
genoemd werd. Zijn voorliefde voor de Joodse samenleving bracht hem
zelfs een keer in de problemen met de autoriteiten van Bazel. De
wetten tegen de Joden waren zeer streng, Niettemin over het geheel
genomen waren zijn betrekkingen met de stad Bazel vriendelijk. Hij
bleef zijn positie aan de Universiteit behouden voor zijn erkende
verdiensten. Hij weigerde twee uitnodigingen om te doceren zowel in
Leiden als Samur.
Vanaf 1591 tot aan zijn dood in
1629 bleef hij in Bazel, en wijdde zich met een opmerkelijke ijver
aan de studie van het Hebreeuws en Rabbijnse literatuur. Hij ontving
in zijn huis veel Joodse geleerden, om met hen te discussiëren.
Regelmatig werd hij ook geraadpleegd door de Joden zelf over kwesties
met betrekking tot hun ceremoniële wetten.
Buxtorff was een leerling van
Theodorus Beza
1519 - 1605 een Frans Zwitserse protestantse theoloog en
reformator die een belangrijke rol speelde in de vroegere
protestantse Reformatie. Hij wordt beschouwd als de geestelijke
leider van de Hugenoten.
Buxtorff schreef in 1603 zijn "
Synagogoa Judaica " (
welk in 1650 is vertaald in het Nederlands getiteld “Schoole der
Jooden “door Jan
Zoet. 1609-1674. In 1731 is het heruitgegeven door Jan Luyken
onder dezelfde titel)
Zijn zoon Jan Zoet vervolgde de werken van zijn vader. Hij gaf ook
enige geschriften van Maimonides uit.
Maimonides
1135 - 1204 beter bekend als ‘ Rambam ‘ was een Rabbijn,
geleerde, filosoof en arts. Hij wordt beschouwd als de belangrijkste
Rabbijn uit de post-Talmoedische Jodendom. Zijn filosofische werk
heeft tot op heden ten dage niet alleen grote invloed op het Joodse
denken, maar ook daarbuiten.
Een zoon van deze Buxtorff,
genaamd Johan Jacob en zijn neef hebben het werk gelukkig met ijzeren
vlijt voortgezet en de wereld met talrijke werken over Hebreeuwse,
Talmoedische en Rabbijnse geschriften verrijkt. Bij deze mannen
heerste nog een zuiver wetenschappelijk doel.
Maar tevens begonnen zich de
theologische partijschap met dit onderwerp, zich schriftelijk mee te
bemoeien. En kreeg men meer en meer Jodenvrienden die men in een tijd
waarin elke g’dgeleerde richting van de algemene denkwijze in die
tijd afweek. En met een sektenaam bestempeld werd van Judaïsme of
beschuldigend ‘Judentzer’
noemde en Jodenvijanden, die het gevaar van veel Joodse begrippen en
praktijken opsomden, inclusief hun zogenaamde lasteringen tegen het
christendom. Met het bekende doel, om de Overheid te zover over te
halen, de vrijheden, die de Joden toegekend waren, weer in te
trekken.
Onder de eerst genoemden staat
vooraan in de rij Graaf
Pico van Mirandola 1463 - 1494 was een Italiaanse Humanist,
Christian
Knorr van Rosenroth 1636 - 1689 Duitsland. Hij was een
Christelijke Hebraist. Beiden waren Kabbalisten. En Georgius
Nigrinus 1530 - 1603 Duitsland, die een boek onder de titel,
" Judenfeind
" in 1570 publiceerde. Ernestus Fernanders die een manuscript
onder de titel " Judengeisel
" in 1589 publiceerde. Later hebben zich nog twee geleerde
schrijvers Johan
Christoph Wagenseil 1633 - 1705 Duitsland, hij was een
Christelijke Hebraist. Wagenseil wijde zijn leven aan het publiceren
van anti-Christelijke werken van Joodse schrijvers. De bekroning van
zijn werk is een boek getiteld " Tela
ignea Satanea, hoc est arcani et horribiles Judaeorum adversus
Christum et Christianam religionem libri inediti, Altdorf 1681"
waarop hij in 1704 volgde met een; 'Christelijke oproep “Hoffnung
der erlosung Israels“ aan alle gekroonde Hoofden, die Joden in
hun land of staat hebben; Hij vermaand alle Vorsten, om alle Joden en
Jodinnen, vanaf hun 12e jaar, jaarlijks te laten zweren, dat zij het
Christendom niet zouden verguizen of lasteren’.
Johan
Andreas Eisenmenger 1654 – 1704 een Duitse Orientalist. Schreef
enige jaren later zijn “Entdecktes
Judenthum” welk in 1700 te Frankfurt is uitgegeven. Hij
schreef deze met name, doordat hij enige wel gelukte pogingen van
Joden op het spoor kwam, die Christenen tot het Jodendom hadden
overgehaald.
Dit werk is eigenlijk niets anders
als een aantal doorgaande puur antisemitische uitlatingen en
beschuldigingen gericht tegen het Joodse Volk Hij heeft dit ook o.a.
geschreven vanwege een anti-christelijke wrok van enkele
Rabbijnen.
De Joodse Raad wisten tegen dit
werk, van het Keizerlijke hof drie ‘ Mandata Inhibitoria ‘ of
verbodsplakaten te verkrijgen. De Keurvorst Frederik
V Von den Palts 1596 – 1632 verzocht op eigen titel, de Staten
van Holland, Zeeland en West-friesland, dat het boek van Eisenmenger
in ons Republiek verboden zou worden en ook dat het niet meer gedrukt
zou worden. In 1703 werd dit verzoek rapport aan de ‘ Commissie van
de Resolutie van Holland ‘ overhandigd. Het is niet bekend wat de
uitslag of standpunten over dit verzoek waren en waar het
uiteindelijk toe geleid heeft.
De Koning van Pruisen liet het
werk op eigen kosten opnieuw uitgeven en vergoede de erfgenamen met
de geleden schade van het verbod.
Ook in Nederland hadden de Joden
vijanden voornamelijk onder de predikanten. Zo publiceerde de
Amsterdamse Kerkleraar Abraham
Costerus zijn boek getiteld "Historie
der Joden die tsedert de verstooringe Jerusalems in alle landen
verstrooijt sijn " welk in Amsterdam
1608 uitkwam en herdrukt in 1649 en 1658. ( helaas is er geen E-book
van dit boek. Er bestaat nog één exemplaar, deze is te vinden in
Berlijn) Daarin worden de Joden voorgesteld als fundamenteel
onbetrouwbare, onreine ketters die de Christenen niet als mensen
beschouwen. Ze hebben zich schuldig gemaakt aan gruwelijke
(grouwelicke) godslasteringen tegen Christus en zijn evangelie. Het
is een wonderlijk bewijs van Gods goedheid en ( Lankmoedigheyt) dat
hij ze ondanks alles nog tolereert, zegent en zelfs in voorspoed laat
leven. Het minst wat deze zondaars kunnen doen is hun dwalingen in te
zien en zich tot de ware godsdienst, in dit geval het Calvinisme te
bekeren. Costerus heeft zijn boek gebaseerd op het boek van Buxtorf
" Synagoge Judaica 1603 Bazel ". Jan Zoet heeft dit boek
vertaald in het Nederlands onder de titel " Schoole der Jooden
1608 Amsterdam) Daarbij heeft Costerus ook het werk van de minder
bekende Anthonius Margaritha " Der
Gantze Judisch Gloub 1530 Leipzig" gebruikt. De aanleiding
voor het schrijven van dit werk door Costerus, was een poging tot het
stopzetten aan de beraamde bouw van de Synagoge aan de houtgracht
voor de Asjkenazische Joden welk ingewijd is in 1649.
Anthonius
Margaritha geboren ca 1500 was een 16e eeuwse Joodse Hebraist die
tot het christendom was bekeerd. Hij was mogelijk ook de bron voor
een aantal van Martin
Luther's opvatting over het Jodendom, en diens aanleiding voor
het schrijven zijn eigen anti-semitische pamflet " Wider
die Juden und ihre lugen " in 1543. Margaritha beschuldigde
in zijn boek zijn volk dat, zij leefden van woeker en ledigheid, dat
zij vijandig tegenover Christenen stonden, hij verwijt dat de Joodse
artsen van onwetendheid en hebzucht enz.
In hetzelfde jaar dat hij zijn
boek publiceerde had hij een publiekelijk debat met Josel
von Rosheim aan het hof van Karel V over de inhoud van het
lasterlijke gewraakte boek. Het dispuut beëindigde in een
beslissende overwinning voor Jossel met als gevolg dat Margaritha
verbannen werd. Jossel von Rosheim 1476-1554 geboren in Rosheim in
de Elsas, was vertegenwoordiger en verdediger van de Joodse
gemeenschappen in juridische en religieuze zaken in Duitsland van,
het Heilige Roomse zaken der Duitse natie en in Polen in de eerste
helft van de 16e eeuw.
In 1728 werd het eerste deel der
"G'dsdienstplichten van alle Volkeren der
wereld" in 5 delen door de bekende
Abraham Moubach 1702-1737 uit het Frans vertaald van Bernhard
Picart 1673-1733. Picart heeft over alle in die tijd bekende
"Religieuze Stromingen" beschreven zowel de handelingen als
de rituelen die een geloof met zich meebracht in het belijden,
waaronder ook het Jodendom. Deze heeft hij hoofdzakelijk ontleend van
Leo de Modena 1571-1648 "Historia degli riti Hebraici Parijs
1635" Modena was een Joodse Venetiaanse Rabbijn, schrijver,
dichter, docent en vertaler van diverse Hebreeuwse geschriften. “
Historia degli riti Hebraici” volledige uitgave werd gepubliceerd
in 1638 in Venetië. Ook is dit boek vertaald in het Engels, Frans,
Latijn en in het Nederlands. In 1867 Wenen is dit boek vertaald door
Salomo Rubin
1823-1905 in het Hebreeuws onder de merkwaardige titel "Shulchan
Aruch " Dit boek van Modena is zowel
door vele Christelijke als mede antisemitische schrijvers gebruikt en
misbruikt.
De reden waarom van aanhalen dat
de titel van de vertaling van Rubin vreemd is, om de volgende reden
nl, dat het Joodse wetboek ofwel het Jodendom geschreven is door
Rabbijn Yosef
Karo 1488 - 1575 getiteld " Shulchan
Aruch " (lett. gedekte, welvoorziene
tafel). Hij werd geboren in Spanje, werkte in Turkije en woonde vanaf
1536 tot zijn dood in Safed in het Noorden van Israël.
Een 16e-eeuws commentaar op de
Shulchan Aruch van Rabbijn Moshe
Isserles 1525 - 1572 heet " Mappa
" (lett. Tafelkleed).
Mozes ben Israel Isserless,
beschouwd als de "Maimonides"
van de Oost-Europese Joden, hij was een van de grootste Joodse
geleerden van Polen. Geboren in Krakau, hij was de kleinzoon van
Jehiel Luria, de eerste rabbijn van Brisk. Hij studeerde in Lublin op
de " Shalom Shachna Yeshiva ". Isserless stichtte een
"Yeshiva" in Krakau. Hij werd een wereldberoemde geleerde,
een posek, en werd benaderd door vele andere bekende rabbijnen voor
Halachische beslissingen, met inbegrip van Jozef Caro, Solom Luria en
Jozef Katz. Niet alleen werd Isserless goed berijmd in Talmud,
studeerde hij ook Kabbala en Joodse mystieke geschriften, evenals de
geschiedenis, astronomie en de Griekse filosofie. Isserless wordt
beschouwd als een van de voorlopers van de Joodse Verlichting (
Haskalah).
De Shulchan Aruch is gebaseerd op
een voorafgaand werk van Ya’akov
Ben Asher 1269 - 1343 ook bekend als Ba'al ha Turim (meester van
de regels)
Zijn belangrijkste werk is de "
Halagah " (
Joodse Wet ). De "Arba'ah Turim"
( vier rijen). Het werk was
verdeeld in 4 secties, die elk een zogenaamde "Tur
" verwijzend naar de rijen edelstenen op de borstplaat van de
hogepriester.
De Shulchan Aruch bestaat uit vier
delen:
Orach Chaim: wetten van de
gebeden en de Synagoge, de Shabbat en Feestdagen
Jore De'a : wetten over het
slachteren, Kasjroet, bekering tot het Jodendom
Even HaEzer: wetten over het
huwelijk, scheidingen en aanverwante zaken
Chosjen Misjoat: Financiële
wetten, schadevergoedingen en aansprakelijkheid, regels van "Beit
Din" (het Joodse Gerechtshof) en de wetten over getuigen voor de
Rechtbank
De Shulchan Aruch werd door de
Joodse gemeenschappen door de hele wereld als leidinggevend erkend.
Echter Karo was evenals Rambam een Sefardische Jood, wiens gebruiken
op bepaalde punten verschilden van de Asjkenazische Joden. Daarom
schreef Isserless zijn commentaar. Waarin hij alle gebruiken van de
Asjkenazische Joden opschreef op plaatsen waar die afweek van de
Sefardische gebruiken. Rabbijn Isserless commentaar staat bekend
onder de naam " Rema ".
Op de "Rema " volgden
vele andere rabbijnen die hun commentaren opschreven. Deze
commentaren werden dan aan alle kanten om de hoofdtekst heen
geschreven, waardoor het aantal pagina's steeds verder groeide en het
probleem waarvoor het in eerste instantie was geschreven, om het voor
alle Joden het begrijpelijk te maken Wat zich met de Halaga voordeed,
deed zich hierin opnieuw voor. Evenals de Talmoed eerder, was het ook
ontoegankelijk voor de minder geleerde Joden geworden.
Een hedendaagse Shulchan Aruch
bestaat uit circa 30 delen van ieder zo'n 600 pagina’s. Het is
tevens een van de grootste boekwerken ter wereld.
Daarom ontstonden er verschillende
korte samenvattingen. Waarin de oorspronkelijke versie, gecombineerd
met de meningen van latere Rabbijnen geschreven werd in een beperkt
boek.
Dit werk is onlangs verschenen in
het Hebreeuws en Nederlands. Uitgegeven door het NIK ‘Nederlands
Israëlitisch Kerkgenootschap’ in 2006. Maar dan onder de naam "
Kitsoer Sjoelchan Aroech
". (Kitsoer = Compact) "Compacte
Joodse Codex". Geschrevenen, bewerkt
door Shlomo
Ganzfried 1804 - 1886 Hongarije. De Nederlandse vertaling is
verricht door drs. H. Goldberg. Met commentaar door Rabbijn Raphael
Evers.
Ganzfried was een orthodoxe
Rabbijn en ‘Posek’ (Posek is de benaming voor een "
Wettelijk beslisser " in de Joodse wetgeving- een Rabbijn die in
de Joodse wetgeving (Halaga) over het vonnis beslist wanneer vorige
autoriteiten niet tot een beslissing zijn gekomen. Een Posek dient
vaak als een Dajan (rechter) bij een "Beth Dien" Joods
Gerechtshof).
Bekendst is hij als auteur van het
werk van Halagah geworden. Ganzfried heeft de Kitsoer Sjoelchan
Aroech geschreven speciaal voor de gemiddelde geletterde en voor
diegenen die geen tijd hadden om het te bestuderen. Een ieder kon het
begrijpen en er naar leven door gemiddeld 10 minuten per dag aan te
besteden.
Terugkomend op de vertaling door
Mourbach van G’dsdienstplichten van alle Volkeren der wereld,
heeft de Predikant Samuel
van Emdre 1746 – 1816 dit werk gebruikt voor zijn boek “
Historisch bericht van alle gezindheden, die
ons Vaderland vrijheid van Openbare G’dsdienstoefening hebben.
Utrecht 1786 “.
Verreweg het meest merkwaardigst
en meest omvattend van dit soort werken die we nog zouden kunnen
aanhalen uit deze periode is dat van Johann Christiaan
Goerg Bodenschatz 1717 – 1797 een Duitse theoloog hij schreef
“Kirchliche Verfassung der heutigen Juden
Frankfurt 1748 “. Dit werk is met grote
kennis vervaardigd en het bevat eigenlijk alles wat wetenswaardig was
in die tijd. Het geeft hoofdzakelijk aan over de G’dsdienstige
toestand uit die periode van de Hoogduitse Joden.
Daarvoor was al een gelijksoortig
boek gepubliceerd door Johannes. Lundius 1638 – 1686 “
Heiligdommen,
G’dsdiensten en gewoonten der Joden “ welk vertaald is in het
Nederlands door Isaac
Le Long 1683 -1762 een Duits Franse historicus die van 1714 t/m
1744 in Nederland woonde. De Nederlandse vertaling werd in 1726 te
Amsterdam uitgegeven.
Dit werk echter handelt meer over
de aloude Joden. Deze werken geven algemeen een rijke bijdrage aan de
geschiedenis van het Joodse volk.
Werken over de Joodse Letterkunde
tot 1850:
In het voetspoor van Reuchlin
hadden de geleerden van de Hervormings eeuw, een Munsterus, Fagius
Bibliander voorgedaan, men legde zich met grote ijver op de Rabbijnse
geleerdheid.
Johann
von Reuchlin 1455 - 1522 was een van de leiders van de Duitse
humanisten en Hebraist . Reuchlin is vooral bekend geworden in zijn
geschil van mening met Johann
(Jozef) Plefferkorn 1469 - 1521 een tot het christendom bekeerde
Jood, vroeg aan de Keizer om alle Joodse boeken in beslag te nemen en
te vernietigen. Toen Keizer Maximiliaan aan " Bijbelse Geleerden
" vroeg om hem daarin te adviseren, was Reuchlin de enige die
daarop reageerde door de Joodse geschriften te verdedigen. Er
ontstond een fanatieke discussie waarin de Domicanen en de theologen
van Keulen de partij van Pfefferkorn kozen en de humanisten die van
Reuchlin. Na 1517 werd de discussie als het ware meegesleept in de
veel grotere strijd rond de
" Reformatie " van
Maarten Luther. In 1520 sprak Paus Leo X, tenslotte een oordeel uit
over in het nadeel van Reuchlin. Maar toen was de uitspraak al niet
meer van belang.
In de 17e eeuw begonnen de leiders
van de Roomse Kerk, die zich net van de schok herstelden de
geschiedenis te bewerken, die door de geleerden van de 16e eeuw tegen
hun gehanteerd waren. De geleerde Julius Bartolocci de Celeno 1613 -
1687 een Italiaanse Cisterciënzer, Hebraist en conservator van de
Vaticaanse Bibliotheek. in 1675 schreef hij zijn vermaarde "
Bibliotheca Magna Rabbinica
".
De Nederlandse Oriëntalist
Adriaan Reland
1676 - 1718 was bezig met een verkorte vertaling van dit bovengenoemd
verbazend omslachtig werk toen hij plotseling stierf. Hij heeft het
niet kunnen voltooien en publiceren. Zijn manuscript is naderhand
uitgevoerd door Giovanni
Bernardo De Rossi 1742 – 1831 een Italiaanse Hebraist onder
de titel " Dizionario storico
" in 1802. Het is in 1839 in het Hoogduits vertaald door C. H
Hamberger onder de titel
" Historisches
worterbuch der judischen schriftsteller und ihrer werke 1839
Leipzig ".
Op Bartolocci volgde Johann
Christaan Wolff, 1683 - 1739 Hoogleraar te Hamburg die in zijn "
Bibliotheca Hebrea "
in 4 delen vanaf 1715 /"33 publiceerde, en het werk van
Bartolocci aanzienlijk verbeterde en uitbreide.
Julius
Furst 1805 - 1873 Furst was een Joods Duitse Oriëntalist. Hij
was een voorname geleerde in de Semitische talen en literatuur. Een
van zijn belangrijkste wetenschappelijke werk omvatte "
Bibliotheca
Judaica " geschreven en gepubliceerd in Leipzig 1863.
Als Laatste die we echter heel
belangrijk vinden voor de Joodse literatuur geschiedenis tot 1850, al
kwam dit er net na, vinden we het toch belangrijk om hem in dit
artikel mee te nemen, is Moritz
Steinschneider 1816 - 1907 Hij was een Boheemse Bibliograaf en
Oriëntalist. Hij wordt: ' De vader van de Joodse moderne
bibliografie genoemd '. Hij was een van de grondleggers van de
moderne Joodse wetenschap. Geboren in Prossnitz Moravie. Hij
studeerde in Praag daarna op advies van zijn vriend Leopold Hertog
wijde hij zijn studie tot de Oosterse en Neo-Hebreeuwse literatuur en
in het bijzonder aan Bibliografie. Om politieke redenen werd hij
gedwongen om Wenen te verlaten en besloot hij naar Berlijn te gaan.
Tussentijds verbleef hij eerst in Leipzig en studeerde daar Arabisch.
Hij begon daar met het vertalen van de Koran in het Hebreeuws. In
1839 vertrok hij naar Berlijn. In 1848 ontving hij met veel moeite
zijn Pruisische Burgerschap. De volgende 4 zomers verbleef hij in
Oxford waar hij werkte in de 'Bodleian Library' aan " Catalogus
Librorum Hebraeorum " en resterend van
het jaar, in totaal 13 jaar werkte hij in Berlijn om het bovengenoemd
kolossale werk af te maken.
De ' Bodleian Catalogus ' heeft
voor hem de basis gelegd als, grootste Joodse Biograaf. Een van zijn
belangrijkste werken is "Die Hebraischen
Uberstzungen des Mittalters und die Juden als Dolmetscher:(vertolker)
Ein beitrag zur Literaturgeschichte des Mittelalters nach
Handschriftlichen Quellen Berlijn 1893".
Een essay van Moritz
uit 1857
Bron:
M.r H. J. Koenen: Geschiedenis
der Joden in Nederland 1843 Utrecht.
Ludo Abicht: Geschiedenis van de
Joden van de lage landen. Meulenhoff 2006.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten